Het begrip "natuur"

"Natuur" is een cultureel beladen begrip

Bij maatschappelijke discussies over kwesties die “de natuur” betreffen, over de wolf, de jacht, over veeteelt, natuurbeheer, landschapsinrichting, inheemse beplanting, enzovoort, ontsporen vaak alleen al omdat ieder onder “natuur” het zijne lijkt te verstaan. Voor de een is het de ongerepte wildernis zoals je die alleen nog in natuurdocumentaires ziet, voor de ander de plek waar je in het weekend met de auto heenrijdt om vervolgens met je mountainbike doorheen te crossen, voor weer een ander is het de schepping Gods of een door de mens verminkt Arcadië.

Hoe meer je je in het onderwerp verdiept, des te duidelijker wordt hoezeer dat begrip “natuur” beladen is met beelden uit schilderkunst, literatuur, filosofie, religie en wetenschap, die zich eeuwen, zo niet millennia lang, in ons collectieve geheugen hebben opgestapeld. En hoe meer je je van al deze invloeden bewust bent, des te meer je beseft, dat ons denken over natuur vooral iets zegt over hoe de mens zichzelf ziet; over hoe wij als mensen denken over ons bestaan, onze herkomst en toekomst, over de zin van ons leven, onze verhouding tot de godenwereld of tot die ene joods-christelijke God, geschreven met een hoofdletter. Bevindt de mens zich binnen, buiten of boven de natuur? Dat is een heel relevante vraag die nauw verweven is allerlei filosofische en religieuze kwesties, zelfs als je, met Kant, van mening bent dat God inmiddels dood is. Het begrip “natuur” is door en door cultureel bepaald.

Gelukkig zijn er enkele prachtige historische studies verricht naar de filosofische en religieuze achtergronden van ons natuurbegrip en naar de relatie tussen de schilderkunst en onze kijk op natuur en landschap, bijvoorbeeld door Matthijs G.C. Schouten en door Ton Lemaire. Hen in het bijzonder ben ik voor mijn denken over natuur veel verschuldigd.

Een deel van de verwarring rond het begrip “natuur” valt misschien te wijten aan enkele ambiguïteiten die de betekenis van dat woord al heel lang in onze taal aanwezig zijn. Zo wordt bijvoorbeeld met “natuur” soms de gehele fysische werkelijkheid bedoeld, soms alleen de levende wereld en, een enkele keer, juist alleen de dode materie. De “natuurwetenschappen” houden zich bezig met de gehele fysische wereld, de biologie bemoeit zich specifiek met de “levende natuur” en de “natuurkunde” onderzoekt juist de mechanismen achter de niet-levende of dode natuur.

Of je nu onder natuur alleen de levende of ook de dode materie verstaat, je zou denken dat dat begrip in ieder geval gebruikt zou worden om iets aan te duiden dat in onze omgeving fysiek aanwezig is; dat het zou verwijzen naar een deel of het geheel van de waarneembare, materiële werkelijkheid die ons omringt. Maar zo simpel is het niet. De mens vraagt zich al minstens millennia lang af, hoe de wereld waarin hij leeft in elkaar steekt en hoe deze is ontstaan. Waarom is de wereld zoals hij is? Waarom bewegen de lichtjes aan onze hemel en wat beweegt onze weerverschijnselen? Hoe kunnen we zaken in de wereld met woorden in onze taal benoemen? Hoe dienen we als mensen te leven? Aan welke regels hebben we ons te houden? Wat is onze plaats in de wereld die ons omringt? Hoe is onze wereld ontstaan? Wat is tijdelijk, wat is permanent? Zo zijn wij als mens voortdurend op zoek naar de werkelijkheid áchter het zichtbare dat ons omringt. Dat het woord “natuur” nauw verbonden is met die zoektocht naar naar die achterliggende wereld, blijkt uit het feit dat dat woord zelf, net als zijn Latijnse voorloper “natura”, van oorsprong betekenis heeft van “oorsprong”, “aard” of “essentie”, zoals nog zichtbaar is in woordverbindingen zoals “de menselijke natuur” of “de natuur der dingen” (de rerum natura).

Altijd speelde het denken over de wezenlijke aard van de natuur een rol in onze kijk op de natuur als zichtbare werkelijkheid. Je zou kunnen zeggen dat wij die natuur altijd op de een of andere manier hebben geïdealiseerd. Steeds opnieuw zien we de natuur als een afspiegeling van een andere, achterliggende natuur die waardevoller, puurder, zuiverder, essentiëler, betekenisvoller of permanenter zou zijn dan de onze. Of de zichtbare wereld nu beschouwd werd als het resultaat van een oneindig voortdurend, cyclisch systeem van creatie en vernietiging of als een door goden bezield decor, als een gemankeerd overblijfsel van een ooit perfecte schepping of als een schim van een transcendentale, metafysische werkelijkheid, steeds toont de waarneembare, veranderlijke natuur die ons omringt, ons slechts een glimp of een momentopname van het ware dat daarachter ligt. De veranderlijke werkelijkheid zoals wij die ervaren lijkt het resultaat van een samenspel van allerlei onzichtbare krachten. Soms staat achter de zichtbare, tijdelijke natuur de natuur zelf, als een soort oernatuur, een Gaia, die alles regelt, ordent en vernietigt, terugslaat, die onoverwinnelijk is en onverbiddelijk haar eigen wetten volgt of volgens haar eigen grillen doet wat zij wil of die als een moeder (moedertje natuur, mother nature) voor ons zorgt, ons voedt en onze wonden heelt. Dat is de natuur als actant. Maar in vele mythen en religieuze verhalen zijn het verschillende goden die achter de schermen aan de touwtjes trekken. De natuur wordt dan bijwijlen door die goden overruled. Hogere machten zenden stormen, regen, bliksem. Zij grijpen in wanneer zij dat nodig achten en soms vechten zij over onze hoofden hun onderlinge geschillen uit. Soms gebruiken de goden (of God) de natuur om de mens te straffen voor zijn overmoed.

Natuurlijk, de Verlichting en de wetenschappelijke revolutie hebben met moderne inzichten in de natuurkunde, chemie, biologie en sterrenkunde onmiskenbaar in ons wereldbeeld een zekere ontkerstening, ontmythologisering en mechanisering teweeg gebracht. En je zou denken dat daarmee de onze kijk op de wereld en op “de natuur” eenduidiger zou zijn geworden. Maar niets is minder waar. De kijk van de mens op de wereld en op de gehele levende en `dode’ natuur was niet alleen in het verleden verbonden met allerhande filosofische en religieuze opvattingen maar is dat nog steeds. Al die verschillende wereldbeelden werken in ons denken nog altijd door: de verhalen en beelden van al die opvattingen en hun bijbehorende terminologieën hebben zich laag op laag in ons denken vastgezet.

Wat wij ons voorstellen bij de “levende natuur”, wordt onvermijdelijk bepaald door onze culturele kennis, die enerzijds van individu tot individu verschilt maar anderzijds bewust of onbewust binnen een gemeenschap gedeeld wordt. Ieder kent wel het paradijs als de Hof van Eden uit het oude testament. De meesten van ons hebben een beeld bij een oase in de woestijn en een Perzische of Arabische tuin met een assenstelsel van waterlopen en een fontein in het midden. Archetypische plekken uit Griekse en Romeinse mythen – neem bijvoorbeeld de aangename open plek in het bos (de locus amoenus) – hebben eeuwenlang navolging gekregen in literatuur, schilderkunst en later in film. Zij hebben ons beeld van natuur en landschap mede getekend. Uit de poëzie en de schilderkunst kennen we de idylle, de fluitspelende herders, de romantische voorstellingen van Arcadië. Uit sprookjes het duistere bos waarin je kunt verdwalen en door wolven kunt worden verslonden. De lijst met dergelijke clichés (topoi) is bijna eindeloos. Denk eens aan het hooggebergte als eenzame en verheven plek waar de mens met zichzelf en de wereld in het reine kan komen; Petrarca op de Mont Ventoux, in een onderneming die tegelijk een verkenning van de wereld en een persoonlijke retraite inhield; de man met hoge hoed en wandelstok van Caspar David Friedrich of de eenzame jongeling in de Winterreise van Schubert. Of neem de natuurdocumentaires van David Attenborough, waarin jonge dieren opgroeien, dan gedurende de jaarlijkse cyclus der seizoenen alle gevaren en ontberingen ternauwernood overleven om uiteindelijk op hun beurt jongen op de wereld te zetten en groot te brengen. Zulke beelden zijn onuitwisbaar; ze maken deel uit van ons "collectieve geheugen".

het paradijs met de zondeval van Adam en Eva
mogelijk Jan Brueghel de Jonge - het paradijs met de zondeval van Adam en Eva

Tegenstrijdigheden binnen ons natuurbegrip

Eenduidig zijn al die verhalen en voorstellingen van de levende natuur allerminst. Alleen al binnen de joods-christelijke traditie en komen we zeer uiteenlopende visies tegen. Volgens het oude testament heeft God de mens naar zijn evenbeeld geschapen en hem de natuur ter hand gesteld om te gebruiken. Vergeet daarbij niet dat de omgeving waarin de verhalen uit de bijbel zich afspelen, vooral uit woestijn bestaat; plekken die water, voedsel en schaduw boden, waren schaars. Waar het oude testament dan ook over iets rept dat wij als `levende natuur’ zouden kunnen opvatten, dan wordt daar vooral gesproken over dieren en planten die de mens tot nut zijn; over het verbouwen van voedsel en over de verdeling ervan. Gods schepping dient de mens voornamelijk tot voedsel. In lijn daarmee geldt nu nog steeds het begrip “rentmeesterschap” binnen christelijk-agrarische kringen als een soort vrijbrief om op industriële wijze landbouw te plegen zonder je al te veel te hoeven bekommeren om dierenwelzijn of milieuproblemen. Maar tegelijk bestaat er binnen het christendom al heel lang een traditie om de door God gegeven natuur te beschouwen als iets dat met het uiterste respect moet worden behandeld. Het boek Hooglied bijvoorbeeld presenteert planten en dieren duidelijk als een bron van schoonheid en in de late Middeleeuwen zien sommige denkers en mystici de natuur vooral als bron van inspiratie en kennis om dichter bij God te komen. Hoe konden we God immers leren kennen anders dan via Zijn Woord (de heilige schrift) en de Schepping die Hij gecreëerd heeft (het boek der natuur)?

Een mooi voorbeeld van een natuurtype waarbij totaal uiteenlopende beelden en verhalen zich in onze voorstelling hebben samengebald, vormt “het bos”. In oude mythen en sagen was dat vooral een ontoegankelijke en gevaarlijke plek waar de mens weinig te zoeken had. Goden, satyrs, en bosnimfen leefden er hun duistere driften uit. Je kon er gemakkelijk verdwalen, wilde dieren maakten de plek onveilig. Maar tegelijk bood dat bos ook enkele verstilde plekken, heilige plaatsen, vaak bij een bron, waar de mens in contact kon treden met de godenwereld. In zijn Metamorfosen toont Ovidius ons het bos als de plek bij uitstek waar mensen met goden in aanraking komen. Ontspanning, lust en huiver gaan er gemakkelijk in elkaar over. Hoe anders is ons huidige perspectief op bos. In een sterk verstedelijkt land vormt het een laatste toevluchtsoord voor dier en mens. Het moet fungeren als rustgebied voor het wild en tegelijk aan miljoenen stedelingen een plek voor sport en recreatie bieden. Op een paar vierkante kilometer blijken die verschillende functies moeilijk samen te gaan. En dan komt daar nog de wens van de moderne burger bij dat dat bos het ideaal van een “oerbos” zo veel mogelijk moet benaderen. Het moet eruitzien alsof het op “natuurlijke wijze” is ontstaan en niet door mensenhand is aangeraakt en het moet zich vrij en natuurlijk kunnen ontwikkelen, net als in de documentaires van Attenborough.

Op zoek naar ongereptheid

En dat brengt mij bij de specifiekere zin waarin het begrip “natuur” tegenwoordig voornamelijk wordt gebruikt, vooral in kringen van natuurbeschermers en ecologen, namelijk als een ongerept landschap met al het leven zoals zich dat daar zonder enige menselijke inmenging ontwikkelt en ontwikkeld heeft. Een dergelijke begrip van een zuivere natuur raakte in zwang in de periode van de Romantiek. Het verlangen naar een ongerepte natuur werd sterk aangewakkerd door het als kil ervaren, deterministische denken van de Verlichting en door de industriële revolutie met al haar verstedelijking, luchtverontreiniging en alle andere veranderingen van het landschap die daarmee gepaard gingen. Vrijwel de gehele aarde werd door een handvol Europese landen gekolonialiseerd. Handel en politiek raakten geglobaliseerd. Oorlog eveneens. Vluchten uit die versteende, geïndustrialiseerde wereld werd steeds moeiljker. In een steeds kleiner lijkende, bedreigende en onttoverde wereld neemt de behoefte aan ongerepte natuur als oase en als vluchtplaats voor onze zorgen alleen maar toe

Hoewel dit romantische natuurbegrip dus voornamelijk uit de vrij recente periode stamt, zijn er ook oudere bronnen aan te wijzen voor die gedachte dat de wereld of de natuur in een betere of zuiverdere toestand verkeerde voordat de mens er op grote schaal zijn entree maakte. In sommige Griekse mythen bijvoorbeeld is er sprake van een gouden tijdperk waarin de wereld nog louter het domein van de goden was. In het oude testament is de mens uit het paradijs verjaagd als straf voor de eerste zonde. En in onze tijd, nu we weten dat de mens met zijn enorme overbevolking verantwoordelijk is voor het wereldwijd verdwijnen van habitats, voor de opwarming van het klimaat, vergiftiging van lucht, water en bodem en voor de daarmee gepaard gaande golf van uitsterving van plant- en diersoorten, hebben we als mensheid al te meer reden om ons schuldig te voelen en te verlangen naar een onbedorven natuur die niet door mensenhand bezoedeld is. Als er ergens op aarde nog een zuivere natuur bestaat, dan moet die worden behoed voor het kwaad dat wij als mensen aanrichten. Bovenop de christelijke erfzonde heeft zich nu een schuld gestapeld die ook door agnosten en atheïsten moeilijk te ontkennen valt en die zelfs ons eigen bestaan direct of indirect bedreigt.

Natuurbehoud en natuurherstel

Met dat duidelijk werd dat de mens in steeds hoger tempo vrijwel alle andere levende soorten op onze planeet vernietigt, veranderde natuur van iets dat er eenvoudigweg is en er altijd zal zijn in iets dat wij actief moeten redden en behouden. Velen beseffen dat het lot van plant- en diersoorten en dat van onszelf als soort, die immers evenzeer van zijn leefomgeving afhankelijk is, in onze eigen handen ligt. Dat is nogal een verantwoordelijkheid.

Als wij plant- en diersoorten in leven willen houden, hoe moeten we dat dan doen? Moeten we landschappen, biotopen of ecosystemen terugbrengen in hun oorspronkelijke staat? Naar de staat waarin die verkeerde voordat de mens de natuur verstoorde? Naar welke staat dan eigenlijk? Hoe ver moeten we terug gaan? Is herstel van een eerder “natuurlijk” evenwicht überhaupt mogelijk, zeker als intussen ons klimaat en onze landschapsinrichting in hoog tempo veranderen en wij op zo veel relevante factoren nauwelijks invloed kunnen uitoefenen? Doen we er goed aan om zoiets überhaupt te proberen en welk doel zou daarmee worden gediend?

We zien natuur graag als iets dat zich vrij ontwikkelt, zonder de mens. Maar tegelijk hebben we de neiging de natuur te beschouwen als een levend archief dat vooral behouden en compleet gehouden dient te worden. Voor die gedachte vormt weer het oude testament een belangrijke inspiratiebron met het verhaal van Noach en zijn ark. Maar ook later in de geschiedenis zijn er vele voorbeelden aan te wijzen van een soort archivering van de natuur. Vanaf de Renaissance begon de westerse mens vanuit Europa de wereld op steeds grotere schaal te “ontdekken”. Daarmee raakte het verzamelen van levende en dode planten en dieren, schelpen, fossielen en dergelijke allengs meer in de mode. De rijke bovenlaag pronkte met Wunderkammers. Botanische tuinen en dierentuinen deden hun intrede. Op iets grotere schaal werd rond 1900 in Nederland het Naardermeer als eerste natuurgebied aangekocht met als doel om het te beschermen, mede op initiatief van Jac. P. Thijsse, die tevens de grondlegger is van de weer wat kleinere “heemtuinen”, die beschouwd kunnen worden als een soort bibliotheken van onze levende natuur.

Die beide perspectieven, van natuur als iets dat zich uitsluitend zonder de mens kan ontwikkelen en de natuur als levend archief dat in volledig intact moet blijven, laten zich vaak moeilijk verenigen. Merkwaardig genoeg lijken juist sommige biologen, die toch beter zouden moeten weten, en dan in het bijzonder de ecologen, totaal te ontkennen dat de mens zelf deel uitmaakt van de levende natuur en daarbinnen al enkele millennia een alles dominerende factor vormt. Is dat erg? Wel, natuurbehoud en natuurherstel dwingen ons tot het maken van keuzen. Bij elk ingrijpen in natuur en landschap – neem het aanplanten van bos of het kappen van bomen in heide of duinen, het verhogen van de waterstand, maaien, afplaggen of afgraven, het uitzetten van grote grazers – zijn er soorten die daarvan profiteren en soorten die er juist schade van ondervinden. Welke soorten proberen we te redden? Welke hebben de hoogste prioriteit? Wat we ook doen, de invloed van de mens wordt er in ieder geval op korte termijn niet kleiner mee. Die invloed valt ook niet ongedaan te maken, die werkt dóór. Actief behoud van biodiversiteit betekent ingrijpen, tuinieren, en ik denk dat we er goed aan doen om dat onder ogen te zien. Wanneer wij uit een gevoel van angst of wanhoop, schuld of zelfhaat onze eigen rol als mens in de ontwikkeling van de natuur ontkennen, dan staat dat het behoud van die natuur alleen maar in de weg. Houden we vast aan een concept van natuur waar de mens geen deel van uitmaakt, dan moeten we of erkennen dat natuur niet meer bestaat of onszelf zo snel mogelijk vernietigen of beide. Willen we de huidige, door de mens al sterk gereduceerde, mate van biodiversiteit behouden dan moeten tuinieren, maar wel op een prudente manier.

Bovenop al die beelden en verhalen die hierboven de revue zijn gepasseerd en die bijdragen aan ons begrip van “natuur” met al zijn tegenstrijdigheden – als iets volmaakts of juist verwoests, als gevaarlijk of rustgevend, als het eeuwige of het tijdelijke, als heiligdom of schandvlek, als reservaat of recreatiegebied, komen ook nog eens de inzichten van de natuurwetenschappen van de afgelopen eeuwen. Laten we even wat afstand nemen van alle mythen en religie om te bezien welke blik de wetenschap ons biedt op de natuur.

uitsterven

Uit de wetenschap is bekend dat de aarde zo’n vier en een half miljard jaar geleden ontstond, een dikke 10 miljard jaar na de oerknal. We weten dat het leven op aarde zich na haar ontstaan aanvankelijk heel lang heel langzaam ontwikkeld heeft, met bijvoorbeeld een periode van honderden miljoenen jaren waarin hier niets anders leefde dan eencellige blauwalgen en dat die met hun anaerobe stofwisseling de vrije zuurstof op onze planeet brachten. – Juist over de uiterst complexe interactie tussen de klimaatomstandigheden en het biologische leven op aarde, dus tussen abiotische en biotische factoren, wordt steeds meer bekend. – Pas met het Cambrium, ruim 500 miljoen jaar geleden, nam de biodiversiteit in grote lijnen enorm toe. Sindsdien heeft de biodiversiteit op aarde een aantal flinke dips te verwerken gehad met vijf massa-extincties en een aantal kleinere uitstervingsgolven. De mens verscheen, als afstammeling van voorouders die wij gemeen hebben met de bonobo’s en de chimpansees, pas zo’n 2 miljoen jaar geleden op het toneel – heel kort geleden dus – en we weten dat die mens inmiddels al duizenden jaren de gehele aarde domineert, in almaar sterkere mate, zodat wij ons nu bevinden in een nieuwe, zesde massale uitstervingsgolf die wij deze keer als soort zelf hebben veroorzaakt. De sterrenkunde heeft ons bovendien geleerd dat we ons als mensheid op een heel klein, bewoonbaar bolletje bevinden dat eenzaam door een onvoorstelbaar grote, lege, koude, zuurstofloze ruimte suist, die volstrekt onleefbaar is en die niet te bereizen valt (met uitzondering dan de maan en eventueel Mars, waar het ook niet bijzonder prettig toeven is) en we weten dat áls er zich buiten de aarde al leven in het heelal bevindt, dat dat dan voor ons volledig onbereikbaar en daardoor weinig relevant is. En voor wie deze korte geschiedenis van de aarde weinig feestelijk vond; de toekomst ziet er niet beter uit: zo weten we behoorlijk zeker dat op termijn van enkele honderden miljoenen jaren, al het leven op aarde sowieso onmogelijk wordt, alleen al door de verschillende geodynamische en kosmische krachten die op de aarde inwerken. De draaiing van de aarde zal afnemen, waardoor de aarde eerst dramatisch zal afkoelen. De zon zal langzaam opgebrand raken en veranderen in een rode reus die de aarde zal verzengen en uiteindelijk zal ons hele zonnestelsel uiteenvallen. Dat de mens als soort dat nog zal meemaken is niet aannemelijk. Het is dus zoals Shakepeare schreef:

The cloud-capp'd towers, the gorgeous palaces,
The solemn temples, the great globe itself,
Ye all which it inherit, shall dissolve
And, like this insubstantial pageant faded,
Leave not a rack behind. We are such stuff
As dreams are made on, and our little life
Is rounded with a sleep.

De verre toekomst van de mens ziet er weliswaar niet erg rooskleurig uit maar dat valt buiten onze acute zorgen, oftewel zoals Jules Deelder dichtte:

Lieve Ari
Wees niet bang

De wereld draait rond
en dat doettie nog lang

Maar wat nu te denken over het voortbestaan van (menselijk) leven op dat kleine bolletje in de veel nabijere toekomst? We weten dat wij als soort op dit moment een enorme uitstervingsgolf teweegbrengen. Is dat erg? Is het erg als de biodiversiteit met 90% afneemt? Of met 99%? Of met 99,9%? Is het erg om als soort uit te sterven? Brecht verwoordde het zo prachtig in zijn profane Grosser Dankchoral:


Lobet von Herzen das schlechte
Gedächtnis des Himmels!
Und daß er nicht
Weiß euren Nam’ noch Gesicht
Niemand weiß, daß ihr noch da seid.
Lobet das Gras und die Tiere, die
neben euch leben und sterben!
Sehet, wie ihr
lebet das Gras und das Tier
und es muß auch mit euch sterben.
...
Schauet hinan:
Es kommet nicht auf euch an
und ihr könnt unbesorgt sterben.

Is het beter voor de natuur als de mens zou uitsterven? Ach, sterven doen wij uiteindelijk toch wel; allen als individu en alle als soort. Maar wie heeft leest er dan nog Shakespeare, Deelder of Brecht? Is het leven van de ene soort misschien waardevoller dan dat van de andere? Op zulke morele vragen biedt de wetenschap ons helaas geen antwoord. Zodra wij uitzoomen naar een kosmische schaal, dan voert ons dat slechts naar een aan nihilisme grenzend relativisme.

De grote wetenschappelijke inzichten confronteren ons met een enorme paradox. We weten sinds Darwin dat we ons als soort ontwikkeld hebben na millennia van evolutie van eencellige tot mens, als dier tussen de dieren. Je zou dan denken dat ook de westerse mens sindsdien beseft, dat hij niet boven de levende natuur staat maar er wezenlijk onderdeel van uitmaakt. Maar dat inzicht, hoe stevig het wetenschappelijk ook is gefundeerd, wordt nog altijd maar met tegenzin geaccepteerd, waarschijnlijk omdat het strijdig is met een christelijk erfgoed dat heel diep in onze samenleving verankerd zit. Als we moeten erkennen dat de mens een dier is en niet wezenlijk verschilt van zijn evolutionaire verwanten die met minder iets minder technologisch vernuft begiftigd zijn, dan gooit dat onze ethische waarden natuurlijk behoorlijk op de schop, zelfs wanneer we erkennen dat de mens binnen die levende natuur een heel bijzondere positie inneemt. Hij beschikt immers (vooral als soort) over een ongekende macht en (vooral als individu) over een ongemakkelijk moreel besef te midden van een overigens schijnbaar amoreel heelal. Daar zit hij dan, als dier en god tegelijk, opgezadeld met de enorme verantwoordelijkheid die met zijn gigantische macht gepaard gaat.

Veel wetenschappelijke inzichten gaan eigenlijk het menselijke voorstellingsvermogen te buiten. Ze roepen evenveel vragen op als ze beantwoorden. Ondanks al zijn verworven kennis worstelt de mens nog steeds met zijn sterfelijkheid en met vragen over zingeving en samenleving. Morele antwoorden heeft de wetenschap ons eigenlijk niet gebracht. Betekent dat dan dat we de wetenschap de rug toe moeten keren? Nee, in tegendeel. We kunnen het ons niet veroorloven om ons vast te klampen aan sprookjes of dogmatische religieuze overtuigingen die in strijd zijn met eeuwen van zorgvuldig uitgevoerd empirisch en theoretisch onderzoek terwijl intussen onze planeet in brand staat. En gelukkig hebben we de natuurwetenschap niet nodig om ons een zekere moraal bij te brengen maar we zullen de hachelijkheid van onze positie onder ogen moeten zien. De problemen ontkennen of negeren, inspelen op emotie in plaats van redelijkheid en gezond verstand, zoals de huidige populistische wereldleiders doen, dat maakt die problemen alleen maar groter.

Het goede nieuws is, dat de mens in staat is - en al eerder in staat is gebleken te zijn - om op een redelijk respectvolle manier met zijn mede-natuur om te gaan. Vooral in het Verenigd Koninkrijk is er de laatste jaren veel literatuur verschenen die beschrijft hoe mensen eeuwenlang op een heel duurzame manier met wild levende dieren, vee en voedselplanten hebben weten te samen te leven. We weten ook dat de biodiversiteit in de kleinschalige landbouwgebieden van de negentiende eeuw groter was dan in de "onbewerkte" natuurgebieden. (Ik stipte dat al even aan in mijn eerdere blog over inheemse versus exotische beplanting). En hoe nostalgisch het misschien ook klinkt, ik denk dat niet alleen "de natuur" maar ook de mens heel erg gebaat zou zijn bij een kleinere en meer menselijke schaal van landbouw en landschapsinrichting. Dat kan zonder dat er daarbij onze inzichten en technische kennis van de afgelopen eeuwen overboord gooien en zonder dat we een geïdealiseerd verleden proberen te reconstrueren. Bewust of onbewust veranderen we voortdurend onze omgeving. Dat kan ook niet anders. Het enige dat we kunnen proberen is om dat ingrijpen op een verstandige en respectvolle wijze te doen. Il faut cultiver son jardin. Niet alleen uit moreel besef maar omdat we daartoe gedoemd zijn. Hoe? Daarover wil ik uitgebreider schrijven in een volgend artikeltje.

Rationeel zal ieder zinnig mens begrijpen dat we dat massale uitsterven dat wij veroorzaken, zo snel mogelijk tot staan moeten brengen, al is het alleen maar uit welbegrepen eigenbelang. Waar de huidige uitstervingsgolf eindigt weten we niet. We hebben het op dit moment niet in de hand. Uitsterving van insecten bijvoorbeeld leidt onvermijdelijk tot de uitsterving van de plantensoorten die zij bestuiven en daarmee weer van de soorten die, voor hun voedsel of voortplanting, op die planten zijn aangewezen. Ook wij hebben de levende natuur nodig, niet alleen als voedsel en voor medicijnen maar ook, minstens zo belangrijk, voor ons geestelijk welzijn. Alle vervuiling die zich via lucht, grond en water ophoopt in de voedselketen, schaadt uiteindelijk ook ons; ook wij, als soort, ondervinden grote schade van de opwarming van de aarde die wij zelf veroorzaken. Wij ademen dezelfde zuurstof die planten via fotosynthese de lucht in brengen. Maar de westerse mens lijkt deze simpele feiten niet te willen erkennen. We weten dat we als mens verwant zijn aan de apen, we gedragen ons vooral als struisvogels en geloven vooral wat we willen geloven.

Zal de natuur zichzelf wel redden? Ach, zoals gezegd, de aarde draait nog wel een tijdje door, met ons of zonder ons, met veel of weinig biodiversiteit of zelfs geheel zonder leven. Misschien zal na ons gehele of gedeeltelijke uitsterven de biodiversiteit op aarde op een gegeven moment weer toenemen, maar als wij er niet zijn om dat te waarderen, wat maakt dat dan uit? Als wij ons feitelijk niet bekommeren om de wereld waarin wij leven en om onszelf, dan kunnen we rustig gaan slapen.

Zal dan ons technisch vernuft ons en “de natuur” op termijn wel redden? Daarover ben ik weinig optimistisch. Wat heeft onze technologie ons nu wezenlijk gebracht? Heel veel industrialisatie, verstedelijking, lawaai en vervuiling; heel veel mijnbouw en bergen aan afval. We zijn nu in staat de hele aarde met atoomwapens te vernietigen en volstrekt niet in staat om te voorkomen dat op korte of langere termijn een enkele gek op zo’n rode knop zal drukken. Ja, we hebben minder last van kiespijn dan onze voorouders en dankzij de medische wetenschap leven we gemiddeld iets langer, als je tenminste in het rijke westen woont, hoogopgeleid bent en niet werkloos of dakloos of in armoede bent opgegroeid. Veel van de gezondheidswinst die door onze technologie hebben verworven, zijn we inmiddels weer kwijtgeraakt aan welvaartsziekten die onze technologie zelf mede veroorzaakt. We brengen ons leven niet meer lopend door, in de buitenlucht, maar in een afgesloten ruimte, zittend achter een beeldscherm. We hebben geen idee meer hoe ons voedsel wordt geproduceerd. We reizen en consumeren ons te pletter, alles dankzij onze technologie. Technologisch kunnen we dus heel veel, maar wie bepaalt waar we onze technologie voor inzetten? Welke technologie is nuttig, welke schadelijk? Wie zal daarover de beslissingen nemen? Wie neemt verantwoordelijkheid? Wie krijgt de gelegenheid om die te nemen? Wat hebben we aan kennis wanneer die niet gebruikt wordt? Het werkelijke probleem is niet technologisch van aard maar sociaal, politiek en organisatorisch.

It's politics, stupid!

We leven in een cultuur waarin het normaal is dat voor economisch gewin alles moet wijken. We zijn gewend aan een juridisch, economisch en politiek systeem waarbinnen de mens als soort maar ook als individu zich vrijwel alles onbeperkt kan toe-eigenen. Mijnbouw wordt door overheden gegund aan enkele bedrijven die door hun macht en rijkdom hele landschappen en samenlevingen totaal kunnen ontwrichten. Zelfs drinkwater wordt in sommige landen geprivatiseerd, genen van levende organismen kunnen worden gepatenteerd. Grootgrondbezitters mogen anderen de toegang tot hun land ontzeggen; in veel landen zijn stranden in eigendom van particuliere hotels en vakantieparken. De vroegere westerse kolonialistische mogendheden hebben hun koloniale, kapitalistische visie inmiddels wereldwijd verbreid. In 1854 zou opperhoofd Seattle van de Dwamish-stam in een toespraak tot de Amerikaanse regering die het land van de Native Americans wilde kopen, zoiets gezegd hebben als: “Hoe is het mogelijk om land te bezitten? Hoe kun je de lucht bezitten?”. Waar ter wereld zou je nu nog een politicus vinden die dit elementaire inzicht onderschrijft? De huidige politici van het vrije westen zijn voornamelijk sociopaten die als ondernemer puissant rijk zijn geworden, dankzij een slimme uitvinding of door toeval, corruptie of nepotisme en bijna altijd dankzij hun blinde narcisme en nietsontziende, antisociale gedrag. Zij wijden hun levens aan niets anders dan het vergaren van geld en macht.

Grenzen stellen aan consumptiegedrag geldt volgens de heersende politieke cultuur als bemoeizucht, spreken over overbevolking is taboe. Regulering is verdacht, de vrije markt heilig. het begrip solidariteit is achterhaald, verantwoordelijkheid nemen is moralistisch en leidt je alleen maar af van de macht. Vervuilen mag, als dat nuttig is voor “de economie”. Bovendien, als wij het niet deden, dan zou een ander toch precies hetzelfde doen? De ergste vernedering voor de homo economicus is het immers om beschouwd te worden als een dief van zijn eigen portemonnee. Uitbuiting van goedkope arbeidskrachten, zwaar vervuilende mijnbouw, bio-industrie, kap van de regenwouden, allemaal prima zolang als wij consumenten het maar niet zien, als wij vooral maar niet te veel betalen en als er voor ons maar ergens op aarde een mooie vakantiebestemming overblijft. De heersende klasse heeft geen tijd om zich met natuur bezig te houden; die leeft in de stad of op het comfortabele eigen landgoed, grotendeels in een virtuele wereld gedomineerd door schermpjes, kijkend naar de dagkoersen van de eigen winst en populariteit. Gif, microplastics, PFAS, als je het niet met het blote oog kunt zien, dan kun je gemakkelijk doen alsof het niet bestaat. Waarheid, wetenschap, geschiedenis, feiten zijn ongewenst of “ook maar een mening”. We staan toe dat multinationals belastingvrij de wereld vervuilen en democratieën ondermijnen, overal ter wereld gigantische plantages met monoculturen aanleggen voor palmolie, soja of mais. We staan toe dat daarbij onder het mom van “gewasbeschermingsmiddelen” gif wordt toegepast dat alles doodt behalve dat ene gewenste gewas dat genetisch zo is gemanipuleerd dat het tegen dat gif bestand is. We laten toe dat één ondernemer zelfs de ruimte net buiten onze dampkring kan vervuilen, op grote schaal leugens kan verspreiden, haat zaait en verkiezingen beïnvloedt om nog meer vrije markt en deregulering te bewerkstelligen.

Kortom, hoe de natuur, inclusief de mens, zich op deze aardkloot zal ontwikkelen, hangt in hoge mate af van de mens en van diens culturele, morele, economische en politieke opvattingen. Het huidige politieke klimaat biedt weinig hoop.

Revolutie, kameraden!

< vorige pagina
volgende pagina >